Vaktermen

Schilderkunst kent een rijke variëteit aan materialen en technieken. Wat betekenen ze precies?
Hieronder vind je op alfabetische volgorde een lijst van de meest gebruikte termen met een korte uitleg daarachter.


A   B   C   D   E   F   G   H   I   J   K  L  M  N  O  P   Q   R  S  T   U  V  W   X   Y  Z


A

  • Acrylverf – Sneldrogende verf op waterbasis.
  • Additieven – Het toevoegen van materialen zoals zand, steenkool, zaagsel of zelfs bladeren aan verf voor een extra textuur.
  • Alla prima – Schilderen in één sessie zonder dat de lagen tussentijds drogen.
  • Aquarelverf – Verf op waterbasis die veel transparantie biedt.

B

  • Borstelen met droge verf (Stippled Brushing) – Verf stippen met een droge borstel voor een ruw en korrelig effect.

  • Bubbeltechniek – Het blazen van lucht door vloeibare verf (met water vermengd) voor een bubbelpatroon op het oppervlak.

C

  • Canvas – Beschilderbaar doek, meestal van linnen of katoen.

  • Chiaroscuro – Een techniek die sterk contrasteert tussen licht en donker, gebruikt om volume en diepte te suggereren (beroemd in de barokperiode).

  • Collage met verf – Verf combineren met stukjes papier, stof of andere materialen om een gemengde-media effect te creëren.

  • Craquelure – Het opzettelijk creëren van barsten in verf of vernis om een antiek uiterlijk te geven.

D

  • Drijven (Floating) – Lichte verf aanbrengen langs de randen van een vorm voor een subtiele schaduw of gloed.
  • Droog penseel – Techniek waarbij weinig verf op een droog penseel wordt aangebracht om een ruwe textuur te creëren.
  • Dry brushing – Met een bijna droge borstel lichtjes over een ruwe ondergrond schilderen om textuur te benadrukken.

E

  • En plein air – Schilderen in de buitenlucht, waarbij het natuurlijke licht en landschap worden gebruikt.
  • Encaustic – Verf op basis van bijenwas die wordt verhit en aangebracht.

F

  • Frisket – Een vloeibaar maskermiddel gebruikt in aquarel om delen van het papier wit te houden of details te beschermen tijdens het schilderen.
  • Frottage – Het overbrengen van textuur door over een ruw oppervlak te schilderen of tekenen.

G

  • Gesso – Primer gebruikt om de ondergrond voor te bereiden voor verf.
  • Glaceren – Het aanbrengen van transparante lagen om een glans of diepte te creëren.
  • Glaceren – Transparante verflagen over elkaar aanbrengen voor diepte.
  • Gouache – Opaque waterverf, vaak gebruikt voor illustraties.
  • Grisaille – Schildertechniek waarbij in grijstinten wordt gewerkt.

H

  • Houtpaneel – Ondergrond voor olieverf of acrylverf.

I

  • Impasto – Dikke verflaag die textuur aan het schilderij geeft.
  • Inkt – Vloeibare verf, vaak gebruikt met penselen of pennen.

K

  • Kammeffecten – Het gebruik van een kam om verf te verplaatsen en zo parallelle lijnen of golvende patronen te creëren.
  • Katoen – Een goedkoper alternatief voor linnen als schilderdoek.
  • Kleurpotloden – Potloden met een kern van kleurpigment.

L

  • Linnen – Doek van linnenvezels, vaak gebruikt als schilderdoek.
  • Luchten – Het creëren van lichteffecten of wolkenachtige structuren door kleur over een grotere oppervlakte dun aan te brengen.

M

  • Marmeren – Het creëren van vloeiende, gemarmerde effecten door verf te laten vloeien en zich op het oppervlak te verspreiden, vaak met water of olie.
  • Maskeren – Het afplakken van bepaalde delen van het canvas om strakke, scherpe lijnen te behouden.
  • Masking fluid – Vloeistof die wordt aangebracht op gebieden van het schilderij die wit of een andere kleur moeten blijven, vaak gebruikt in aquareltechnieken.
  • Masoniet – Houten paneel gebruikt als ondergrond.
  • Mediums – Stoffen toegevoegd aan verf voor effecten zoals verlengen van droogtijd (bijv. lijnolie).
  • Monoprint – Schilderen op een niet-poreus oppervlak en dit vervolgens op papier of doek drukken om een unieke afdruk te maken.

N

  • Nat-in-nat – Schilderen op een nog natte verflaag voor vloeiende overgangen.

O

  • Olieverf – Een verfsoort op basis van olie, meestal lijnzaadolie.
  • Ondertekening – Voorlopige schets die als basis dient voor een schilderij.

P

  • Paletmes slijtagen (Palette Knife Scraping) – Het gebruik van een paletmes om verf te schrapen en zo gelaagde texturen te creëren.
  • Papier – Verschillende soorten papier voor aquarel, pastel, of tekening.
  • Pastel – Droog krijt met intense kleuren, verkrijgbaar als soft of hard pastels.
  • Pigmenten – De kleurstoffen die aan verf worden toegevoegd.
  • Pointillisme – Techniek waarbij stippen verf worden aangebracht om een beeld te creëren.
  • Pouncing – Het gebruik van een poeder of spons om verf in stippen aan te brengen.
  • Pouring – Verf gieten op een horizontaal oppervlak om vloeiende patronen te creëren zonder penseelgebruik.

S

  • Schraaptechniek – Verf wegschrapen om details of textuur te onthullen.
  • Schrobben (Scrubbing) – Verf hard inwrijven op het doek met een droge borstel om textuur te creëren.
  • Schuimtechniek – Het gebruik van schuimrollen of sponsen voor grote, zachte, abstracte patronen.
  • Scumbling – Dunne, droge laag verf aangebracht om textuur of kleur te verzachten.
  • Sfumato – Zachte, vervagende overgang tussen kleuren, beroemd door Leonardo da Vinci.
  • Sgraffito – Techniek waarbij een toplaag verf wordt weggeschraapt om de onderliggende verflaag zichtbaar te maken.
  • Spatwerk – Verf spatten voor een expressief effect.
  • Splatteren – Verf met kracht tegen het doek spatten voor een chaotisch en expressief effect, vaak in abstracte kunst.
  • Stippen en spikkelen (Spattering) – Verf spetteren op het oppervlak voor een gespikkeld effect, vaak met een tandenborstel of penseel.
  • Stippling – Het creëren van schaduwen of textuur door stippen verf in verschillende dichtheden aan te brengen, anders dan pointillisme.

T

  • Tamponeertechniek – Het gebruik van een doek of spons om lichte, gedempte texturen aan te brengen door het 'stempelen' van verf.
  • Textielinvoegingen – Het gebruik van textiel in een schilderij om fysieke textuur toe te voegen, vaak gecombineerd met gemengde media.
  • Trompe-l'oeil – Een optische illusie waarbij schilderkunst driedimensionaal lijkt.

V

  • Varnis – Beschermende laag die over een schilderij wordt aangebracht.
  • Veegtechniek (Smudging) – Met een doek of vingers verf vervagen om zachte overgangen of schaduwen te creëren.
  • Verdichten (Blotting) – Verf gedeeltelijk verwijderen met een doek of spons om subtiele effecten te creëren, vaak in aquarel.
  • Verdunnen (Diluting) – Verf verdund met water of oplosmiddel om transparante lagen of aquareleffecten te creëren.
  • Verzachten (Feathering) – Het geleidelijk vervagen van randen van vormen of kleuren om een zachte overgang te bereiken.

W

  • Wasresist (Wax Resist) – Gebruik van was (zoals kaarsvet) op papier om bepaalde delen van de aquarel te beschermen en te voorkomen dat verf zich aan deze gebieden hecht.
  • Wet-on-dry – Schilderen van natte verf op een droge verflaag voor scherpe lijnen en details.

Z

  • Zouttechniek – Gebruik van zout op natte verf (meestal aquarel) om een kristallisatie-effect te creëren.